32
Meneer Braun ontwaakte, en wat merkwaardig was: hij voelde zich verkwikt. Hij keek om zich heen. Er lag speelgoed op de grond, aan de muur hingen kindertekeningen, op een kartonnen doos zat een grote beer. Het stuk behangpapier onder zijn lichaam kraakte terwijl hij zich oprichtte. Eerst draaide hij zich op zijn zij, toen pas kwam hij overeind. Hij keek naar wat hij getekend had. De vertrokken gelaatstrekken van Margo. Hij had haar betrapt en dat gaf hem kracht. Hij vouwde het portret zorgvuldig op en stopte het in zijn broekzak.
‘Dat was nog eens een siësta,’ zei Lucy.
Ze speelde Memory met haar dochtertje. Het kind keek niet op.
‘Ja, dank u wel,’ zei meneer Braun. ‘Echt bedankt. Ook voor het water. Dan ga ik maar weer eens.’
‘Ja, het is al vier uur,’ constateerde de boetiekhoudster.
Meneer Braun stak de straat over, naar een winkel voor bouwmaterialen. Hij kocht een rol behangpapier, de simpelste soort, effen wit. Met een tred die licht was voor zijn leeftijd liep hij naar de jeep.
Hij nam niet de kortste weg terug. Hij moest nadenken, en als meneer Braun na moest denken, deed hij dat het liefst terwijl de schoonheid van Nevis aan hem voorbijtrok.
Nooit eerder in zijn leven had meneer Braun voor zo’n ingewikkelde kwestie gestaan. Het kwaad was naar zijn eiland gekomen. Het zou niet vanzelf weggaan. Meneer Braun, die in zijn 62 levensjaren maar zo’n beetje zijn gangetje was gegaan, werd uitgedaagd. Hij stond voor een strijd die hij niet kon verliezen omdat hij al zoveel verloren had. Zijn rust, zijn troost, zijn geluk. Om aan de hel te ontsnappen moest hij de hemel heroveren. Meneer Braun, die nog het meest van al een deserteur was, moest een veldheer worden.
Hij ging naar de haven van Charlestown en posteerde zich op een bankje. Dommelend wachtte hij op de Caribe Queen. Hij liep naar de ferry en groette vriendelijk de kapitein. Hij beschreef het uiterlijk van Margo en informeerde of er op een vroege ochtend, waarschijnlijk op de boot van acht uur, misschien een vrouw alleen was teruggegaan naar Saint Kitts. De kapitein knikte. Hij was een liefhebber van vrouwen, vooral westerse. Hij sprak ze altijd aan, die blanke vrouwen.
‘Vroeg u haar waar ze gelogeerd heeft? Hoe lang ze op het eiland was geweest?’
‘Ze wilde niet met me praten,’ bromde de kapitein.
‘Kunt u meer over haar zeggen? Had u haar eerder gezien?’
De kapitein wendde zich mompelend af. Het was geen sterke getuigenverklaring die meneer Braun had afgedwongen. Maar hij wist genoeg. Hij was in beweging gekomen. Het gevecht was begonnen.
Hij verstopte de tekening in het deksel van een koffer. Hij pakte een boek van de plank dat hem eigenlijk eerder niet bijster aantrekkelijk had geleken: Don Quichot van Miguel de Cervantes. Tot het tijd werd te gaan dineren las meneer Braun de eerste pagina’s. Hij verkleedde zich voor de maaltijd.
‘Wat fijn u hier weer te zien,’ zei Roger hartelijk.
Meneer Braun knikte vriendelijk. ‘Het werd wel weer eens tijd.’
Roger belde vanuit de keuken met Margo.
‘Hij is terug.’
‘In wat voor bui is hij?’
‘Rustig. Hij glimlachte.’
‘Geef me een kwartier,’ zei ze.
‘Er staat tournedos op het menu, meneer Braun,’ meldde Roger.
‘Met gegratineerde aardappeltjes?’
‘En verse boontjes.’
‘Doe er maar een flesje wijn bij. Ik laat de keuze graag aan jou over. Gewoon een goede rode.’
Roger verbaasde zich. Het was nog niet eerder voorgekomen dat meneer Braun zo’n royale bestelling deed.
Hij rook haar eerder dan hij haar zag, een bittere geur. Dan het klikken van haar hakken. Margo droeg een roze topje onder een tweedjasje met een wijde paarse rok.
‘Mag ik u nog eens gezelschap houden?’ vroeg ze.
Meneer Braun maakte een uitnodigend gebaar.
‘Is het niet vreselijk wat er met Patty is gebeurd?’ zei ze.
‘Een tragedie,’ stelde meneer Braun.
‘Ze zou gewild hebben dat wij vrienden waren.’
‘Denkt u?’
‘Zo was Patty.’
‘We zullen samen wijn drinken.’
Tijdens de maaltijd was meneer Braun bepaald spraakzaam. Hij klonk als de directeur van het verkeersbureau op Nevis. Hij vertelde zelfs waarom hij al jaren geleden besloten had dat het eiland zijn eindbestemming zou zijn. Heimelijk genoot hij van zijn performance, hij bleek in staat te acteren, een ander mens te zijn, een babbelende, meegaande man.
Tijdens het dessert – een fruitige sorbet – bood Roger het tweede flesje wijn aan en hield hij het tweetal gezelschap.
‘Ik vlieg morgen naar Amerika,’ vertelde hij. ‘Maar eens op bezoek bij mijn schoonzus.’
‘De vlucht van tien voor half drie?’ vroeg Margo.
‘Ja, naar Sint-Maarten en dan door naar Miami.’
‘Dan vlieg ik een eindje met je mee. Ik moet naar New York.’
‘Jullie laten me allemaal alleen!’ riep meneer Braun in gespeelde paniek.
Margo keek verbaasd naar Roger. Wat een vrolijk mannetje was dit ineens. Maar Roger was te veel met zijn gedachten bij zijn missie om de geacteerde attitude van meneer Braun te registreren.
‘Ik ben binnen een week terug,’ meldde Roger.
‘En ik binnen een maand. Het bevalt me hier op dit eiland,’ zei Margo.
Ze gebruikten de koffie met cognac in de salon. Op de cd-speler lag Het Zwanenmeer van Tsjaikovski.
‘Ach,’ zei Margo, ‘de schoolvoorstelling.’
‘Dans je voor ons?’ opperde Roger, die lichtelijk aangeschoten was.
‘Wilt u dat, meneer Braun?’ vroeg Margo. Ze keek hem een beetje scheef aan, met ondeugend dichtgeknepen ogen.
‘Het zou mij een genoegen zijn.’
‘Een klein stukje dan.’
Margo gooide haar jasje op de bank en trachtte zich haar balletlessen te herinneren terwijl ze danste in de salon van The Hermitage.
‘Is het niet jammer dat ze niet op mannen valt?’ fluisterde Roger in het oor van meneer Braun.
‘Ach, is dat zo?’
De volgende dag bracht meneer Braun het tweetal naar het vliegveld. Op de terugweg sloeg hij het weggetje naar The Last Resort in. De villa die hij in aanbouw had gezien leek gereed voor gebruik. Maar er was geen mens te bekennen en er stond ook geen auto geparkeerd.
Meneer Braun stapte uit, het hek werd door niet meer dan een kei dicht gehouden. Het huis had iets van een Balinese tempel. Het terras liep in een bocht en in die bocht was een zwembad aangelegd. Twee riante planterstoelen stonden keurig naast elkaar. Aan het eind van het gazon was een houten terras, met banken aan twee zijden. Daarnaast voerde een houten trap naar de zee, abrupt afgebroken door grote, glibberige rotsen.
Meneer Braun liep om het huis heen. De houten overkapping steunde op stevige pilaren, eveneens van hout. Meneer Braun probeerde door de louvre-luiken naar binnen te kijken, maar dat lukte niet. Toen hij de villa omcirkeld had ging hij in de linker planterstoel zitten. De zon wierp zebrastrepen op de vloer. Voorbij het kalende grasveld, voorbij het houten terras, lag de smetteloze horizon.
Het zou hier stil en eenzaam zijn, maar meneer Braun had een plek als deze nodig om te kunnen doen wat hij doen moest. Dit zou zijn Pentagon worden.
Meneer Braun wilde niet terug naar zijn geboorteland, hij gruwde zelfs bij de herinnering aan de laatste stop die hij op weg naar Nevis gemaakt had: Sint-Maarten. Waar hij niets meer van had gezien dan Juliana Airport.
Het leek een eeuwigheid geleden, iets uit een ander tijdperk. De passagiers moesten geduld hebben in het vliegtuig. Er hing één wolkje boven het vliegveld en daar kwam een bak regen uit, zei de stewardess luidsprekend. Ze stapten in de bus, waarna – na de aanvankelijke euforie over de tropische temperatuur – de helletocht begon. Allereerst omdat meneer Braun zijn kaartje voor de douane niet volledig had ingevuld en hij de norse, dikke negerin achter het glas niet had kunnen verstaan, want zijn oren suisden nog.
‘TRANSFER?’ schreeuwde ze uiteindelijk, want dat had meneer Braun ingevuld bij ‘reason for visit’.
‘Nevis,’ zei hij trots.
En toen werd het spannend aan de transportband. Meneer Braun had drie uur voor vertrek ingecheckt en nu werd hij geplaagd, omdat zijn koffer als allerlaatste opdook door het gordijntje van rubberen stroken.
Hij had op vriendelijke mensen gerekend, maar ook het meisje aan de balie van Winair was nors. En niet erg duidelijk over de instaptijd, de juiste gate en luchthavenbelastingen die betaald moest worden.
Nee, meneer Braun wilde nooit meer terug naar Sint-Maarten. Hij had aan een barretje een espresso met misschien wel een muffin willen kopen. Maar alsof ze aan het inzetten waren voor de paardenraces drongen opzichtige mannen steeds voor, zwaaiend met dollarbiljetten, zodat meneer Braun het opgaf en besloot dat hij juist voor de kleine dingen die hij verlangde in het leven een minimum aan afhankelijkheid moest accepteren. Hij rookte zijn pijp op een bankje in de uitlaatgassen van taxi’s en bussen en wist dat hij deze reis nooit meer wilde maken.